Regenboog en groene flits

Op St. Lucia hebben we prachtige regenbogen gezien. Dagelijks krijgen we de nodige regenbuien op ons dak, dus zien we ook vaak de mooiste kleuren. Regenbogen die felgekleurd zijn tot op de grond en op een ochtend zelfs eentje in pasteltinten.








Niet alleen van de regenbogen, ook van de zonsondergangen maken we vele foto’s. We hebben nu allevier voor het eerst in ons leven de groene flits gezien, sinds haar eerste zeetocht (in 1986) was Joke er al regelmatig naar op zoek. Het verschijnsel duurt slechts 1 tot 2 seconden, dus lastig te fotograferen. De groene flits is het verschijnsel dat het laatste stukje zon groen kleurt, wanneer de zon tijdens zonsondergang achter de horizon zakt.








De theorie luidt alsvolgt:

“De groene flits ontstaat door het afbuigen van lichtstralen door de atmosfeer. Licht beweegt met verschillende snelheden door verschillende luchtdichtheid (sneller bij lagere dichtheid). Hierdoor buigt het licht van de zon dat horizontaal door de atmosfeer gaat, enigszins naar beneden af, zodat je de zon nog kunt zien wanneer deze in feite al onder is.
Het afbuigen is afhankelijk van de kleur van het licht. De zon zendt alle kleuren licht uit, en daarvan buigt het groen en blauw licht meer af dan het rode en gele licht. Zodoende is er een klein stukje zonneschijf, aan de bovenkant, dat enigszins groenig kleurt. ”

St. Lucia – Martinique

Met een tevreden gevoel nemen we afscheid van St. Lucia, we zijn er precies een week geweest en vinden het een charmant eiland. We hebben ook weer nieuwe dingen gegeten, bananenketchup en cocoscandy. In het fruitnetje liggen nog heerlijk sappige grapefruits (inmiddels uitgeperst, ze smaakten veel beter dan in Nederland) en soursop (een vrucht die nog een paar dagen mag rijpen).







We varen van St. Lucia naar Martinique met een stevige wind, langzaam zien we de Pitons steeds vager worden. We zeilen flink gereefd en worden opgelopen door een Britse tweemaster eveneens flink gereefd, het megajacht ziet er spectaculair uit. Na aankomst kwamen zij in hun bijboot langs en maakten ons een compliment dat onze boot er onder zeil zo goed uitzag. Even later zien we een Nederlands jacht, ook zij halen ons in en we maken over en weer foto’s. Toevallig hebben we dezelfde baai als eindbestemming na een heerlijke zeiltocht.


















Als we voor anker liggen en de bemanning van de Helena Cristina zich heeft voorgesteld en we afspreken om de foto’s uit te wisselen, dringt het langzaam tot ons door het de boot van de bekende Nederlandse zeilers Aad en Hella Twigt is. Nota bene auteurs van twee zeilboeken die wij aan boord hebben! Later hebben we gezellig een drankje gedronken en de foto’s uitgewisseld (die van ons volgen in maart, het verlengkabeltje ligt nog in Nederland). Aad kende onze boot en wist nog een en ander over de geschiedenis te vertellen wat wij niet wisten. De Beluga is ooit eens in Curaçao geweest. Een bijzonder leuke ontmoeting!

Rodney Bay, St. Lucia

Vanuit Soufriere varen we tegen de golven in naar Marigot Bay. Johan is hier 30 jaar geleden geweest en wil het graag nog eens zien. In de tussenliggende tijd is de baai erg veranderd, veel huizen zijn erbij gekomen, overal liggen moorings, superjachten bezetten nu de baai en er is zelfs een pontje. Wij vinden het overontwikkeld en als we ook nog eens te horen krijgen dat een mooring voor 1 nacht 80 EC dollar (een kleine 25 euro) bedraagt, dan zijn we het er snel over eens dat we doorvaren naar Rodney Bay. Later horen we van een local die uit Marigot Bay komt, dat het “too much and too fast” is daar. Helemaal mee eens dus.








In Rodney Bay gaan we eerst voor anker en lekker eten bij Jambe de Bois. Het is een gezellig restaurant met een relaxte sfeer, goed internet en live muziek. Er staan 241 (2for1) cocktails op de kaart waarbij je er twee krijgt en een betaald, tja dat laten we ons niet twee keer zeggen. Het meubilair is gemaakt van aangespoeld hout en scheepsonderdelen, zoals een stuurwiel. Een heerlijke hangplek voor ons.
We blijven er twee dagen liggen en nemen een off-dag om alle indrukken van St. Lucia te laten bezinken. Gewoon beetje rondkijken en beetje lezen, we zijn er zo druk mee dat we niet eens een duik nemen.




Tijdens de 17e en 18e eeuw wisselde St Lucia 14 maal van bewind tussen Franse en Britse overheersingen. In 1814 werd St Lucia definitief afgestaan aan de Britten en in 1842 werd het Engels de officiële taal. Sinds 1967 is St. Lucia zelfstandig en in 1979 een onafhankelijke staat met een stabiele parlementaire demokratie. Dit verklaard dus de vele Franse namen hier.

Omdat we water nodig hebben en onszelf willen trakteren op een echte douche gaan we de Rodney Bay Marina in. Het is de haven waar jaarlijkse de boten die deelnemen aan de ARC (Atlantic Rally Crossing) finishen.
Wat een luxe hier!
De boot ligt helemaal stil, we zwemmen in een echt zwembad, douchen met warm water en de was wordt gedaan. Ze zijn hier helemaal ingesteld op service. De was wordt opgehaald en een paar uur later weer teruggebracht. Elke steiger heeft zijn eigen dock master en overal lopen mannetjes rond die reparaties uitvoeren.








We worden aangesproken door iemand die onze romp wel wil poetsen, dat wilden we zelf ook al wel een tijdje doen. Na wat onderhandelen en de charme van de local, ze weten hoe ze je moeten benaderen (stimuleren van de werkgelegenheid) hebben we een deal. De volgende dag wordt er 2,5 uur onder vrolijk gezang hard gewerkt. Rastaman Attention, zoals hij hetzelf zegt, zorgt ervoor dat de hele romp weer schoon en glimmend is. “You happy, me happy, everbody happy”, het klopt helemaal en we hebben de lokale economie weer gesteund.








Aangestoken door zijn enthousiasme ontruimen we het vooronder waar een van de jerrycans met diesel heeft gelekt. We geven de kuip een schoonmaakbeurt en repareren een gebroken stokje. Eind van de middag stappen we zelf ook nog eens onder de warme douche en schip en bemanning zijn weer helemaal spic en span.








Vandaag gaan we uitklaren en varen we door naar Martinique.

Soufriere, St. Lucia

Al meteen als we afgemeerd zijn ruiken we een vreemde geur in de baai. We denken eerst nog dat het van het stadje komt, maar als we ons verdiept hebben in de

bezienswaardigheden hier op het eiland komen we erachter dat het zwavel is. Het blijkt ook dat de naam van het stadje “zwavel in de lucht” betekent. Tja, nu is

het ons duidelijk het dat dus niet van de bewoners afkomstig is. Het was vroeger de hoofdstad van St. Lucia, gesticht door de Fransen in 1746. De Fransen

werden door de Engelsen verdreven in 1754, maar nog een heleboel namen zijn afkomstig van het Frans.







Hier nabij Soufriere ligt de enige krater ter wereld waar je met een auto in kunt rijden. De krater is 12 kilometer in doorsnede, er wonen zelfs mensen in.

Op het eerste gezicht vreemd, maar door de zwavelgeur zijn er geen muggen en de zwavelgrond is erg vruchtbaar. De mensen zijn aan de geur gewend en het fruit

dat ze verbouwen neemt niets op van de smaak van zwavel.
Eigenlijk trekt de krater ons niet zo, maar als we na drie keer weer aangesproken zijn door de lokale bevolking of we er al geweest zijn gaan we toch een

beetje twijfelen. Het blijkt dat ze in de supermarkt zelfs zwavelzeep verkopen.
Na lang beraad gaan we met z’n drieen een kijkje bij de “hottest and most acive geothermal field in the Lesser Antilles”. We krijgen een rondleiding en zien

borrelende poeltjes en opstijgende stoom. Voor de oorspronkelijke bewoners de Amerindians was dit een heilige plaats en het water wordt nu nog beschouwd als

een natuurlijke genezer.




Sinds er 25 jaar geleden een gids in een van de 100 graden hete poeltjes is gevallen, mogen er alleen nog wetenschappers in het centrum rondlopen.
Na de rondleiding nemen we een modderbad van 40 graden (best wel erg warm) en daarna smeren we ons in met lava-modder. Even drogen in de zon, afspoelen en we

hebben een heerlijk zacht huidje.







Onze gids weet nog een prachtige waterval, die is veel warmer dan de koude douches hier. We mogen in onze zwemkleding weer in de taxi, handdoekje op de bank

en hup naar de Petit Piton Mineral Falls.
Het is daar een waar paradijsje. Er zijn twee watervallen, de een 30 graden en de ander ietsie kouder. We zijn alleen en poedelen lekker rond onder de

watervallen en in de zwembaden, we zouden de hele dag wel willen blijven zitten.

















Na een tijdje komt er een buslading toeristen, een goed moment voor ons om weer te vertrekken. We stoppen onderweg nog een paar keer om prachtige foto’s te

maken van ons bootje in de ankerbaai en Petit Piton, die samen met zijn grote broer Gros Piton is opgenomen op de lijst van het Unesco werelderfgoed.















Verder vermaken we ons nog met snorkelen, er zit hier veel koraal in allerlei vormen en kleuren. Sinds 1994 wordt er streng op gecontroleerd dat jachten niet

zomaar ankeren tussen het koraal. Er liggen voldoende moorings en de Rangers zijn erg actief in het gebied. De jongens gaan op een ochtend twee duiken doen en

komen zeer enthousiast terug. Pa en ma gaan ondertussen snorkelen en zien weer een prachtige onderwaterwereld. We zien zelfs belletjes naar boven komen, wat

duidt op kleine vulkanische activiteit. We varen nog even langs de Bat Cave, zien een heleboel vleermuizen en horen een hoop gepiep. We zijn echter niet zo stoer, dat

we er ook in durven zwemmen.

































Het omgaan met de boatboys en de lokale verkopers op het land leren we beetje bij beetje. Sommige zijn bijna agressief en andere praten echt op je gemoed in.

We blijven vriendelijk en laten ons af en toe verleiden tot het kopen van een kettinkje (goed voor de economie), het laten oppassen op de dinghy, alhoewel ie

op slot licht (bijdrage voor het stichten van een eigen bedrijf) en het bijna uit onze handen rukken van een afvalzak (ik heb honger en wil geld voor eten).




Van Bequia naar St. Lucia

We blijven het weekeinde nog in Bequia. Ten eerste heeft dat eiland een beetje ons hart gestolen en ten tweede moeten bij het uitklaren anders overtime betalen

(dat laatste is uiteraard van ondergeschikt belang voor Hollanders). Het is vanaf Bequia tegen de wind niet goed mogelijk om in een keer langs St. Vincent naar

St. Lucia te varen. De afstand is daar te lang voor. Dus hadden wij een slim plan bedacht. We klaren uit in Bequia, lekker gemakkelijk in een efficient

kantoortje. De uitklaring geldt voor 24 uur, dus als we een tussenstop maken in Wallilabou Bay op St. Vincent en we vertrekken van daar uit naar St. Lucia dan

zijn we nog steeds legaal bezig.

Dat plannetje was echter iets te slim, zo bleek al gauw. Er lag een passagierschip van Club Med in Bequia. Die loosde sloepen vol passagiers af op de

aanlegsteiger (de jetty). De customs officer klaarde ons uit, maar voor de paspoorten bleef het hekje voor het kantoortje ernaast geloten. De immigration

officer was aan het stempelen op de jetty. Dus moesten we wachten. Het duurde een half uur (caribische tijd) en een Amerikaan werd steeds bozer en ijsbeerde

zowat de tegels uit de vloer. Hij zou het wel eens met de Prime Minister opnemen. Enfin, na een poosje kwam dan eindelijk de immigration officer en kregen we

ons exit stempel in de paspoorten.





We gingen onderweg naar St. Vincent en kwamen na een erg fraai zeiltochtje over vlak water aan in Wallilabou Bay.
Binnen de kortste keren hadden we een stuk of vijf boatboys (of liever gezegd boatmen, want ze waren al wat ouder) tegelijk aan de boot. We waren nog bezig met afmeren en we hebben ze zo snel mogelijk afgepoeierd.





Wallilabou Bay is de locatie waar delen van een paar films van Pirates of the Caribean zijn opgenomen.
Een aantal, inmiddels flink vervallen, onderdelen van de flimset zijn er nog steeds als een soort museumpje.





We gingen aan een mooring met een lijn naar de

verroeste palen van een ingestorte jetty. Het geld voor de mooring kregen we terug als we in het restaurant gingen eten. Een beste smoes om daar dus maar aan

toe te geven.





Het was niet al te duur en heerlijk! Overigens hadden we in Wallilabou gewoon kunnen uitklaren bij een douanebootje dan aan het einde van de

middag de baai aandoet voor dit doel. Ons slimme Bequia-plannetje was niet nodig geweest.

Naast ons aan de volgende mooring lag een zeilboot met een dame alleen. De boot was ontmast. Johan maakte een praatje en het bleek gisteren gebeurd te zijn. De

giek en de zeilen had ze nog kunnen redden, maar de mast hing op twee plaatsen gebroken en geknikt naast de boot. De uiteinden voor en achter boven water en in

het midden een meter of vijf onder water. Johan bood hulp aan en ze vroeg of we wat waardevolle spullen van de mast konden slopen, twee goede lieren en vier

maststeps bij de top.




De volgende ochtend vroeg gingen Johan, Tim en Bas aan de slag. Het lukte met enig geknoei vlak boven het wateroppervlak om alles van de mast te halen, zonder

dat er onderdelen in het water vielen. Bijna alles was klaar voor haar verdere plannen en we konden verder niets meer doen. Ze was van plan om Wallilabou te

verlaten en in diep water de mast te laten zinken en dan op de motor in etappes naar Grenada te varen voor reparatie. De Canadese dame was erg blij dat de

schade dankzij onze hulp enigszins beperkt was en was ons erg dankbaar. We namen afscheid en wensten haar het allerbeste.




Wij hadden nog altijd een mijl of 40 tegen de wind voor de boeg. De pilot schrijft over de noordkant van St. Vincent: more than a little gusty en more than a

little bumpy. Een acceleratie van de wind langs de 1000 meter hoge vulkaan en valwinden veroorzaken dit. We vertrokken met dubbel gereefd grootzeil en

kotterfok op motorzeilend hoog aan de wind. En inderdaad: het ging al gauw flink tekeer. Toen we net een beetje vrij kwamen van de vulkaan (Soufriere) liep een

squall net achter ons langs en die ook weer heel veel wind gaf. En na een uurtje liep een tweede squall voor ons langs met hetzelfde effect. Al met al kregen

we vier uur lang ongeveer windkracht 8 om onze oren.





We moesten de kotterfok zelfs half inrollen.





De afstand tussen de twee eilanden is vrij groot, en de tweede helft van de tocht kalmeerde alles ineens. Blauwe lucht en nauwelijks wind. Om een uur of vier

meerden we af aan een mooring (dat is min of meer verplicht hierzo) bij het stadje Soufriere op St. Lucia. De zuidelijke helft van St. Lucia is helemaal tot

nationaal park verklaard met bijna overal een verbod op ankeren, of met strikte restricties. We willen op St. Lucia wel het een en ander gaan bekijken en

denken een weekje te blijven.







Weer op Bequia

We zijn weer terug op het eiland Bequia. Het is heerlijk om op bekend terrein te zijn. Als we boodschappen doen, kunnen we snel ons lijstje afwerken. We weten precies waar we moeten zijn, Tim weet zelfs de juiste gangpaden meteen terug vinden. Het is een heerlijke baai, Beluga ligt nu dichter bij het stadje en het is een stuk rustiger dan eind december.
Na een paar dagen kunnen we Jack’s bar niet meer weerstaan, we liggen er bijna naast, en gaan een superlekkere cocktail halen.





Als de alcohol zijn werk heeft gedaan, zegt Johan (onze kok) dat hij nu echt geen puf meer heeft om te koken. De rest is het er helemaal mee eens, we gaan linea recta naar Tommy’s en genieten daar in het restaurant van een heerlijke maaltijd met voorgerecht en toetje en uitzicht over de baai waar net de zon is ondergegaan. Af en toe ons zelf verwennen is zo gek nog niet.
De andere dagen doen we klusjes, de motor wordt gecheckt. Johan verbaast zich erover dat er totaal geen water in de bilg staat. Arie, de windvaan, wordt gecontroleerd en met WD40 behandeld. De vlag is een aantal keren blijven haken en wordt hersteld. Aan het eind van de middag plonzen we in het water en genieten ook hier van de visjes en het koraal. We zien zelfs nog een voor ons nieuwe vis, de Flying Gurnard die een soort vleugels uitvouwt tot een complete waaier als Tim of Bas in de buurt komt.
Na een paar heerlijke dagen hier, gaan we morgen naar St. Vincent en daarna naar St. Lucia.
Met weemoed zullen we afscheid nemen van de Grenadines, een geweldig vaargebied.

Moois onder water

De twee duiken die Tim en Bas hebben gemaakt waren erg mooi. Ze zijn via de dinghy pass door het Horseshoe reef gegaan voor de eerste duik, de tweede duik deden ze in het

riffengebied ten oosten van Mayreau. Het heet daar Mayreau Gardens, met grote onbeschadigde koraalriffen en prachtig onderwaterleven.








Zondag is de wind erg rustig, een mooie gelegenheid om op het Horseshoe Reef zelf te gaan snorkelen. Met de bijboot varen we een paar honderd meter voor de

boot. Dicht achter het rif zijn kleine moorings aangebracht, speciaal voor bijbootjes.










Dit voorkomt dat men met een klein ankertje de bijboot vastlegt en zo het rif beschadigt. Goed om te zien dat St. Vincent de natuur hier serieus neemt en

zijn best doet het gebied open te stellen voor publiek terwijl de natuur zo ongestoord mogelijk blijft. Een aantal jaren geleden heeft hurricane Lenny hier

huisgehouden, wat veel schade heeft toegebracht aan het rif. De natuur heeft zich gelukkig behoorlijk hersteld. We zien heel veel levend koraal in de meest

fantastische vormen en kleuren. Duizenden vissen zien we aan onze maskers voorbij trekken. Hoe langer je kijkt hoe meer je ziet. Na de lunch vinden we dat we

nog lang niet zijn uitgekeken, dus gaan we weer naar een ander stuk van het rif. In ons engelstalige boekje “Reef Fish” proberen we zo veel mogelijk vissen te

identificeren.




























Maandag willen we nog geen afscheid nemen. We gaan weer naar het rif en opnieuw ontdekken we veel moois. ’s Middags gaan we nog het eilandje Petit Bateau

verkennen. Het heeft een mooi strand en aan de zuidkant weer veel koraal met grote scholen vis.











Het wordt tijd om verder te gaan kijken. We zijn tevreden over onze ontdekkingstochtjes in de Tobago Cays. Dinsdagochtend maken we de boot klaar en varen we

een kort stukje naar Saltwhistle Bay op het eiland Mayreau. Dit hoort ook bij het nationaal park. Het eilandje is bewoond en heeft pas sinds een paar jaar

elektriciteit. De baai is vrij klein en ligt vol met moorings. Er is alleen achterin ruimte om te ankeren, maar daar loopt een veel te grote deining de baai

in. Wij kiezen voor een mooring in de rustige noordhoek van de baai. We liggen achter een smalle strook land met palmen en aan beide zijden een strand. Aan de

overkant kijken we uit op de branding die aan de windzijde breekt. Aan onze kant is het een rustig strand met wel een flinke swell die het landen met de

bijboot een beetje lastig maakt. In de loop van de dag komen steeds meer boten, vooral catamarans, binnen. Aan het einde van de dag is alles bezet. We

wandelen wat langs het strand aan de oostkant van het eiland en maken op de terugweg vanuit de bijboot een praatje met de bemanning van een andere Nederlandse

boot, de Cedo Nulli.




Het strand loopt langs de hele baai door. Aan de zuidkant is een steigertje waar je met de bijboot kan landen. Je moet de bijboot met een ankertje van de

gammele steiger afhouden, anders wordt hij door de golven steeds tegen het hout en beton gekwakt. Een paar stappen over het strand is een terras, waar we een

sundowner drinken. Bas en Johan nemen een stevige rumpunch, Joke en Tim een fruitpunch. We besluiten dat we hier blijven eten. Bas heeft de moed om een

lobster te nemen. De eigenaresse van het restaurant laat zien hoe je deze moet eten. Het smaakt allemaal prima.










Woensdag gaan we te voet naar het dorpje dat boven op de heuveltop van Mayreau ligt. Achter de kerk is een plek waar je een prachtig uitzicht over de Tobago

Cays hebt.














Verder naar het zuiden zien we alle eilanden tot en met Grenada. Bij een klein supermarktje kopen we wat brood en koele frisdrank. Als we terugroeien maken

we nog een praatje met de bemanning van de Mare Liberum, ook weer een Nederlandse boot.

Mayreau ligt is het punt van onze reis dat het verst van Nederland ligt. We hebben 5280 mijl (een kleine 10.000 kilometer) gevaren om hier te komen. We besluiten dat we vanaf hier rustig aan noordwaarts gaan scharrelen. Er is daar ook weer veel moois te ontdekken. Morgen willen we het eerste stukje doen, hoog aan de wind zal het afhangen van de voortgang die we kunnen maken hoe ver we gaan. Voorlopig denken we aan korte tussenstops op Bequia en St. Vincent om vervolgens naar St. Lucia te gaan. Na gezamenlijk overleg hebben we besloten dat we de boot willen terugzeilen naar Nederland. We hebben daarom tot eind april de tijd om op Sint Maarten (of een ander goed vertrekpunt) te komen, dus nog een flinke ontdekkingsreis voor de boeg.

— Verstuurd via Iridium, 16/01/2013, Saltwhistle Bay, Mayreau

Vanuit Canouan de Tobago Cays in

We blijven een paar dagen langer op Canouan dan gepland. Er staat erg veel wind, kracht 6 tot 7. De passaat is normaal gesproken best stevig, maar is dit nu
normaal of is het echt veel? Het is bovendien wel heel erg buiig, elke nacht giert de draaiende wind om de boot. Locals zeggen “the weather is crazy”.





We wachten toch liever af tot de wind naar 5 tot 6 terugzakt. We wagen het er dan maar op, we gaan de Tobago Cays in. Tegenwoordig heb je veel steun aan de

GPS en de kaartplotter, maar het blijft opletten om hier goed in te komen. Onverwachte ondiepten (coral heads, oftewel koraalkoppen) komen veelvuldig voor.

Achteraf horen we dat het hier vrijwel uitgestorven was met die harde wind, zelfs de boatboys hadden Union Island als handelsgebied uitgekozen. Onze strategie

om iets rustiger weer af te wachten was dus correct. Een opsteker voor het zelfvertrouwen.




De Tobago Cays zijn een aantal eilandjes die ten oosten van het iets grotere eiland Mayreau liggen. Vier kleine onbewoonde eilandjes met witte droomstrandjes

liggen achter een halfrond koraalrif, het Horseshoe Reef. Op dat rif breken de grote Atlantische golven. Wij ankeren ongeveer 300 meter achter het rif. Je

ligt vol in de wind, maar beschut voor de golven. Even verderop langs de zuidoostelijke kant ligt nog een rif (Worlds End Reef) met een klein eilandje, Petit

Tabac. Ver voor ons zien we nog een rots uit zee steken met de naam Sail Rock. Daarachter alleen de open oceaan. De vier eilandjes heten Petit Rameau, Petit

Bateau, Baradel en Jamesby. Wij liggen net ten zuiden van Baradel. Achter ons zien we Mayreau, met ten zuiden daarvan Palm Island en Union Island. Weer wat

verder zuid zien we Petit St. Vincent en Petit Martinque. Ze hielden in het verleden kennelijk van de “Petit-namen”. Het gebied is een nationaal park en je

moet hier 10 EC-dollar per persoon per dag betalen om hier te mogen blijven. We hebben daar alle begrip voor.





Als we net voor anker liggen zien we plotsklaps de Doen varen. Ze ankeren vlak naast ons. Wat leuk om Thijs en Marijke weer te zien, voor het eerst sinds La

Palma. We vieren het met een drankje bij ons aan boord.





De volgende dag, donderdag 10 januari, gaan we op verkenning. Er staat nog steeds erg veel wind en een korte golfslag, dus zitten we met zijn vieren in ons

bijbootje niet echt droog. Dat is niet zo erg, want we gaan toch snorkelen. Ons eerste doel is Jamesby. Een echt Robinson Crusoe gevoel krijg je hier. We

klimmen omhoog en hebben een mooi uitzicht.















Wat is het hier mooi. Het water kleurt blauw en turquoise in alle mogelijke schakeringen. Groen-bruine plekken geven een plek met zeegras aan, of een

koraalkop. We zien schildpadden om ons heen zwemmen.

Snorkelend vanaf het strand zien we al gauw koraal en allerlei vissen in vele kleuren. Een grote Porcupinefish (we hebben alleen een Engelstalig boekje om de

namen op de zoeken) verschuilt zich in een hol onder het koraal. We zien drie roggen, een in het zand verscholen en twee kleinere zwemmen voor ons uit. Je

raakt hier niet uitgekeken. Het lukt om veel moois onder water te fotograferen.




















Later is het een hele kunst om van Jamesby weg te komen in de stevige branding. Gelukkig help Thijs ons een handje. Aan het eind van de middag gaan we naar

het strandje van Baradel en praten gezellig met de bemanning van Doen, Ostrea, Supermolly (Duitsers), Felicia (Noren) en nog een aantal boten. Marijke had

pannenkoeken gebakken en van Pieter van de Ostrea kregen we een glaasje rumpunch.

We zijn nog lang niet uitgekeken. Vrijdag gaan we op Turtle expeditie. Ze schijnen het meest rond Baradel voor te komen. We hangen de bijboot aan een

boeienlijn die is uitgelegd om het schilpad-gebied vrij te houden van ankerende boten. Je mag hier wel snorkelen. Al gauw zien we de ene na de andere

schildpad zwemmen. Ze bewegen heel statig en kalmpjes voort. Af en toe gaan ze naar de oppervlakte om adem te halen. Op de bodem eten ze wat zeegras. Wat mooi

om dit gewoon dicht bij je eigen boot te observeren.











’s Middags gaan we eens een koraalkop ongeveer 100 meter voor de boot bekijken. Ook hier zien we weer een kleurrijk onderwaterleven. Allerlei vissen, wuivende

planten en koraal zien we door onze snorkelmaskers. Het stroomt wel erg hard. Het is hoog water, dus de branding verderop spoelt extra veel zeewater over het

rif. Dat water stroomt achter de riffen oostwaarts weer weg.








Zaterdag gaan Tim en Bas duiken. We hebben gisteren de afspraak via de marifoon gemaakt en ze komen Tim en Bas aan boord afhalen. De Supermolly en de Felicia

gaan richting de Pacific. De Doen en de Ostrea zijn al veel langer in dit gebied en gaan verder noordwaarts. Wij blijven nog een paar dagen. We hebben nog een

aantal verkenningstochten op het programma staan.

— Verstuurd via Iridium, 12/01/2013, Tobago Cays

Door naar Canouan

We blijven een nacht in Friendship Bay op Bequia. De volgende ochtend gaan we ankerop, hijsen het grootzeil en varen tussen de ondieptes door de baai uit. Eenmaal buiten zijn we spoedig onder zeil, halve wind voor Petit Nevis langs. De bestemming is Canouan. Het wordt een mooie zeiltocht, die Johan helemaal op de hand stuurt, gewoon omdat het leuk is. Onderweg zien we een heleboel eilandjes en grote rotsen, je hebt er een stuk of 14 in zicht. Links naast ons is Mustique, een prive-eiland waar beroemdheden zoals Mick Jagger en Raquel Welch een huis hebben. Jachten zijn welkom, maar zijn verplicht om aan een mooring te liggen. We hebben besloten om het (letterlijk) links te laten liggen, het klinkt ons toch iets te Jet-setterig in de oren. Halverwege komen we langs Petit Canouan, een eenzame rots begroeid met wat planten. Vlak bij Canouan gebeurt er ineens een heleboel tegelijk.





We hebben op Bequia nog wat aas en visgerei gekocht. We gooien een soort kunstmatig inktvisje uit aan de lijn. Het wordt vlak onder het oppervlak meegetrokken. Ineens zien we geruk aan de lijn: we hebben beet! Terwijl Tim de lijn binnen haalt en een beetje knokt met de vis maakt Bas zich klaar om de vis beet te pakken. We kregen van Oceanpeople ooit de tip, dat een beetje goedkope sterke drank in de kieuwen goed werkt om de vis snel en humaan te doden. Johan stuurt, dus Joke krijgt de dubbeltaak om foto’s te maken en de goedkope whiskey te pakken. Als de vis boven is, pakt Bas hem bij de staart. Joke dient de whiskey toe en dat lijkt vrij snel te werken. Nog een paar tikken op de kop voor de zekerheid en we doen de vis in de puts en zetten hem in het gangboord.





Onderwijl kwamen we een paar boten tegen die, op zijn zachtst gezegd, hardnekkig op ramkoers bleven liggen. Twee squalls liepen kort voor ons langs en hulden Canouan in de regen. De wind nam behoorlijk toe, dus het sturen en ontwijken van de ramkoers-sukkels vergde enige aandacht. We minderden zeil en moesten ook nog op de koers blijven letten om Charlestown Bay goed aan te lopen. En dat alles terwijl de operatie “help we hebben een vis gevangen” moest worden uitgevoerd. Links en rechts van de ingang van de baai liggen riffen, met bakens die er zowaar nog staan ook. In de stevige wind lopen we de baai aan, strijken tussen de bakens de zeilen en varen op de motor binnen.

Het is een langgerekte baai. Van iemand die zich voorstelt als Iceman krijgen we de mogelijkheid om een mooring te nemen, maar als je zegt dat je gewoon wil ankeren dan is het ook prima. We laten de vis zien en vertellen trots dat dit onze eerste vis is. Iceman klapt in zijn handen en feliciteert ons en zegt dat het een Barracuda is, die je heel goed kan eten. We ankeren ongeveer 150 meter voor het strand van het Tamarind Beach Hotel en steken ruim 25 meter ketting op een diepte van vijf meter.

Ok, we moeten nu aan de bak. De vis is 62 centimeter lang en heeft een bek vol scherpe tandjes. Daar moet de haak uit. We pakken een uitleg erbij “hoe maak je een vis schoon” (in La Palma van de bemanning van de “Doen” gekregen). Terwijl Bas aanwijzigingen geeft en Tim veelvuldig spoelt met putsen water maakt Johan de vis schoon met onze in La Palma aangeschafte speciale schaar en fileermes. We oogsten twee lange filets die we prompt bakken. Het is genoeg voor een lunch voor vier personen. We zien hoe we een volgende keer de fileer techniek nog wat kunnen verbeteren. Al doende leert men.








De moorings liggen hier overigens niet voor niets. Canouan is niet al te hoog, dus de passaatwind jaagt met steeds afwisselende luwtes en valwinden door de baai. De eerste nacht krijgen we ankeralarm. Snel hollen we naar de GPS om de plot te bekijken en kijken naar buiten om ons te orienteren. Een later aangekomen Fransman ligt wel heel dicht bij. De wind giert om ons heen en even later valt er hevige regen. Is het anker gaan krabben? We komen tot de conclusie dat dat niet is gebeurd, de wind is pal zuid geworden en de boot is aan de 25 meter lange ketting helemaal rond gedraaid en rukt er hevig aan. De GPS constateerde daarom een afwijking van meer dan 0,02 mijl (36 meter) dus ging piepen. Na een half uur neemt de wind af en gaat liggen. Weer een poosje later draait de wind weer naar noord-oost en neemt weer snel toe. De wind giert de hele nacht om de boot, maar het 35 kilo zware “Kobra 2” anker heeft dit allemaal vlekkeloos doorstaan, zelfs de draai van bijna 180 graden in de bui en weer terug. Het water is hier azuurblauw maar niet helder. Toch lukt het Tim en Bas om de volgende dag te constateren dat het anker geen krimp heeft gegeven en diep is ingegraven.

De komende dagen blijft de passaat er erg stevig instaan, windkracht 6, soms 7 volgens de weermeting op Canouan Airport. Elke dag blijft het hard waaien en vooral ’s nachts giert de wind door de baai. We verkennen het eiland eerst maar eens en gaan wat zwemmen en snorkelen.








Johan houdt ankerwacht wegens de harde wind en Tim, Bas en Joke gaan nog een dagje snorkelen aan de andere kant van het eiland. Er ligt daar een prachtig lagoon, dat beschermd wordt tegen de hoge golven door een rif. Echter op de dag dat wij er waren, woei het stevig (windkracht 6) en er stonden hoge golven. Daardoor kwam er veel water in het lagoon, waardoor er weer veel stroming stond. Het snorkelen werd bemoeilijkt door de golven en stroming en het aantal visjes viel tegen. We durfden niet helemaal naar de rand, dus meer mooie onderwaterbeelden moeten wachten tot een andere keer.














We gaan uit eten en drinken een superdure en luxe cocktail op het lounge terras van het hotel, met zicht op ons eigen bootje dobberend in het azuurblauwe water. We voelen ons bevoorrecht en trots dat we hier zitten met z’n vieren.











We willen hiervandaan de Tobago Cays in, een open riffengebied, maar vinden het een beetje eng om dat nou net met die hele sterke windkracht met elke nacht behoorlijk extreme buiten te doen. De ruimte om daar rond te zwaaien aan het anker is daar beperkt en we willen niet op de riffen belanden. We bekijken de weerkaarten en de gribfiles, allemaal rode pijltjes. Woensdag wordt het iets rustiger, dan gaan we het wagen.

Operatie kokosnoot

Tim heeft een verse kokosnoot gevonden onderweg, de noot is vers als je de kokosmelk binnenin hoort klotsen. Terrance, onze chauffeur, haalt de buitenste schil eraf zodat de ons bekende kokosnoot tevoorschijn komt.

Terug op de boot gaan we de noot te lijf met een mes. De noot wint, want het mes wordt bot en krijgt overal braampjes op het snijvlak. Tijd voor een andere strategie. Een kokosnoot heeft bovenop drie ronde plekjes, met een kurketrekker lukt het een van de plekjes te doorboren. De jongens proeven voor het eerst kokosmelk, ze vinden het een vreemde gewaarwording en het lijkt meer op water dan op melk volgens hen.
Daarna vallen we nogmaals met het mes de noot aan, gevolgd door een zaag. Als we eenmaal een gleufje hebben, wordt de noot gespleten met het mes ertussen. Dat werkt en de noot breekt open, waarna we ons tegoed doen aan verse kokos. De dagen erna eten we nog pannenkoeken met kokos, toetje met kokos en ontbijt met kokos.

















Bij het vellen van een tweede kokosnoot (die van Petit Nevis), heeft het mes de strijd definitief verloren. Het handvat is afgebroken en het snijvlak lijkt wel opgefrommeld zilverpapier. Voor nieuwe noten wordt het dus hulp inschakelen of een beter mes kopen.