Soufriere, St. Lucia

Al meteen als we afgemeerd zijn ruiken we een vreemde geur in de baai. We denken eerst nog dat het van het stadje komt, maar als we ons verdiept hebben in de

bezienswaardigheden hier op het eiland komen we erachter dat het zwavel is. Het blijkt ook dat de naam van het stadje “zwavel in de lucht” betekent. Tja, nu is

het ons duidelijk het dat dus niet van de bewoners afkomstig is. Het was vroeger de hoofdstad van St. Lucia, gesticht door de Fransen in 1746. De Fransen

werden door de Engelsen verdreven in 1754, maar nog een heleboel namen zijn afkomstig van het Frans.







Hier nabij Soufriere ligt de enige krater ter wereld waar je met een auto in kunt rijden. De krater is 12 kilometer in doorsnede, er wonen zelfs mensen in.

Op het eerste gezicht vreemd, maar door de zwavelgeur zijn er geen muggen en de zwavelgrond is erg vruchtbaar. De mensen zijn aan de geur gewend en het fruit

dat ze verbouwen neemt niets op van de smaak van zwavel.
Eigenlijk trekt de krater ons niet zo, maar als we na drie keer weer aangesproken zijn door de lokale bevolking of we er al geweest zijn gaan we toch een

beetje twijfelen. Het blijkt dat ze in de supermarkt zelfs zwavelzeep verkopen.
Na lang beraad gaan we met z’n drieen een kijkje bij de “hottest and most acive geothermal field in the Lesser Antilles”. We krijgen een rondleiding en zien

borrelende poeltjes en opstijgende stoom. Voor de oorspronkelijke bewoners de Amerindians was dit een heilige plaats en het water wordt nu nog beschouwd als

een natuurlijke genezer.




Sinds er 25 jaar geleden een gids in een van de 100 graden hete poeltjes is gevallen, mogen er alleen nog wetenschappers in het centrum rondlopen.
Na de rondleiding nemen we een modderbad van 40 graden (best wel erg warm) en daarna smeren we ons in met lava-modder. Even drogen in de zon, afspoelen en we

hebben een heerlijk zacht huidje.







Onze gids weet nog een prachtige waterval, die is veel warmer dan de koude douches hier. We mogen in onze zwemkleding weer in de taxi, handdoekje op de bank

en hup naar de Petit Piton Mineral Falls.
Het is daar een waar paradijsje. Er zijn twee watervallen, de een 30 graden en de ander ietsie kouder. We zijn alleen en poedelen lekker rond onder de

watervallen en in de zwembaden, we zouden de hele dag wel willen blijven zitten.

















Na een tijdje komt er een buslading toeristen, een goed moment voor ons om weer te vertrekken. We stoppen onderweg nog een paar keer om prachtige foto’s te

maken van ons bootje in de ankerbaai en Petit Piton, die samen met zijn grote broer Gros Piton is opgenomen op de lijst van het Unesco werelderfgoed.















Verder vermaken we ons nog met snorkelen, er zit hier veel koraal in allerlei vormen en kleuren. Sinds 1994 wordt er streng op gecontroleerd dat jachten niet

zomaar ankeren tussen het koraal. Er liggen voldoende moorings en de Rangers zijn erg actief in het gebied. De jongens gaan op een ochtend twee duiken doen en

komen zeer enthousiast terug. Pa en ma gaan ondertussen snorkelen en zien weer een prachtige onderwaterwereld. We zien zelfs belletjes naar boven komen, wat

duidt op kleine vulkanische activiteit. We varen nog even langs de Bat Cave, zien een heleboel vleermuizen en horen een hoop gepiep. We zijn echter niet zo stoer, dat

we er ook in durven zwemmen.

































Het omgaan met de boatboys en de lokale verkopers op het land leren we beetje bij beetje. Sommige zijn bijna agressief en andere praten echt op je gemoed in.

We blijven vriendelijk en laten ons af en toe verleiden tot het kopen van een kettinkje (goed voor de economie), het laten oppassen op de dinghy, alhoewel ie

op slot licht (bijdrage voor het stichten van een eigen bedrijf) en het bijna uit onze handen rukken van een afvalzak (ik heb honger en wil geld voor eten).