Bij Thyborøn is een smalle doorgang vanuit de Limfjord naar de Noordzee. Bij harde noordwestelijke wind is dit lagerwal en loopt de zeedeining hoog op en zorgt voor gevaarlijke brekende golven in de relatief ondiepe vaargeul naar buiten. Dit is precies de situatie die de afgelopen 10 dagen heeft stand gehouden. Met korte pauzes stond er vrijwel onafgebroken noordwest 6-7. We gebruiken de tijd om ons voor te bereiden op de komende nachttocht van 100 mijl naar Esbjerg. Het weer is zo onstabiel dat een rechtstreekse tocht naar Nederland niet aan de orde is. We pakken het serieus op, want het is de eerste keer dat we met zijn tweetjes zo’n lange tocht op de Beluga maken. Voorheen waren we altijd met zijn drieën of vieren aan boord. We controleren alle techniek, doen boodschappen en bekijken de zeekaarten. Johan vind nog een klein detail waar de uitlaatslang van de moter ergens tegenaan ligt. Dit kan mogelijk lekkage veroorzaken, dus lossen we dat op.
Uiteindelijk lijkt er een pauze van een paar dagen op te treden. We besluiten om van Nykøbing naar Struer te varen. Dat is in ieder geval weer een stap dichterbij Thyborøn.
De volgende dag valt de wind tijdelijk helemaal weg. Dit gebruiken we om van Struer naar Thyborøn te varen.
De wind zou na korte tijd weer naar noordwest draaien en toenemen tot kracht 5-6. Onderweg over het laatste stuk Limfjord geeft de laatste update aan dat de wind naar kracht 4-5 zou toenemen. We besluiten om aan te meren in Thyborøn en daar de situatie te gaan bekijken.
We wandelen naar de kust en zien enorme rollers de aanloopgeul inkomen die regelmatig breken. De verwachting is dat de golven wat zouden afnemen. Op de terugweg vraagt Johan aan een Zweedse jachtschipper hoe hij de situatie beoordeelt. Hij is gisteren aangekomen met vrij veel wind. Hij verwacht dat het nu een stuk beter zou moeten zijn. We aarzelen, voelen, denken na en uiteindelijk hakken we de knoop door. We gaan!
In de haven maken we de boot zeilklaar, zetten binnen alles zeevast en bevestigen zelfs het afdekzeiltje over het voorluik. Dit hadden we het laatst gebruikt bij de Atlantische oversteek van de Carieb naar Europa. We maken om half vier ’s middags los en in de ruime haven hijsen we het grootzeil en varen uit. Buiten de haven pakt de binnenrollende zeedeining ons al snel op en we hobbelen naar de buitenste boeien. De golven worden steeds hoger en steiler, maar het is niet meer zo erg als we eerder vanaf het strand hadden gezien. We moeten schuin tegen de wind en golven in naar de aanloopton, die ongeveer twee mijl buiten de kust ligt.
Zodra we iets kunnen afbuigen naar het zuiden rollen we de genua voor de helft uit en zetten de kotterfok erbij. De motor gaat uit en we zeilen. Arie, de windvaan wordt als vanouds aangekoppeld. We krijgen de hele tocht wat stroom mee langs de Deense kust. We gaan regelmatig ruim zeven knopen. Dit schiet lekker op zo.
De golven zijn hoog. De gecombineerde zeedeining en de windgolven zijn regelmatig meer dan drie meter. Soms rijst een muur van water naast de boot op, waar we niet overheen kunnen kijken. Maar Beluga doet het weer goed. Wij worden niet zeeziek en we laten ons wachtschema ingaan. Johan kookt een maaltijd en Joke doet de afwas. We vallen na zes jaar weer terug op onze Atlantische routine en varen de nacht in.
In het vroege ochtendlicht komen we bij Horns Rev, een langgerekt rif dat zich vanuit de Deense kust in de Noordzee uitstrekt. Een vrij smalle betonde geul is de enige doorgang. Denemarken heeft op dit rif een gigantisch windmolenpark aangelegd. Esbjerg is ’s werelds grootste haven voor het vervoer en aanleg van die windmolens.
Inmiddels is de wind afgenomen tot kracht drie en zijn de golven een stuk rustiger. Onze snelheid loopt steeds verder terug. Na Horns Rev koersen we aan op de aanloopgeul van Esbjerg. Daar starten we de motor.
Als we de jachthaven van Esbjerg invaren, midden in het gebied met industriële havens, blijken alle steigers verdwenen. Er ligt één jacht langs de hoge kademuur. Op de wal roept iemand naar ons met de vraag of we de jachthaven zoeken. Die is verplaatst naar het noorden en spiksplinternieuw. We gaan op zoek en vinden de jachthaven. De hulpvaardige Deen wijst een plek aan waar we kunnen aanmeren. Het havengebied is nog helemaal in aanleg. Toiletten en douches zijn ondergebracht in twee containers. Verder is het terrein nog helemaal kaal. Op onze vraag waar het havenkantoor is vertelt de spraakzame Deen dat we online kunnen betalen, maar “nobody checks it anyway, so don’t bother”. Dat klinkt goed, we liggen dus gratis! We krijgen nog een tip dat de leenfietsen bij het haventje van Fanø allemaal met een cijferslot zijn uitgerust en welke code deze hebben. Moe maar voldaan ruimen we de boot op, nemen een douche en gaan uitrusten. Uiteindelijk hebben we 100 mijl gevaren in 19 uur, met maar een paar uur op de motor. Dat is maar goed ook, want een brandstofpomp is hier niet voorhanden.