We hebben voor drie dagen een autootje gehuurd, zo kunnen we het eiland van 57 bij 22 kilometer op ons gemak bekijken.
De eerste dag komen we al snel op steile bergweggetjes en moeten we erg wennen aan de vele bochten en grote hoogtes.
De hoogste berg waar men met de auto kan komen is op een hoogte van 1810 meter. Al snel komen we in de mist terecht en zien eigenlijk niks van de omgeving. Het is ook behoorlijk koud boven, 8 graden in de dichte mist en 9 als we een foto van het dashboard maken.
Als we uitstappen voelt het erg vreemd om recht te staan, de parkeerplaats loopt behoorlijk omhoog. We lopen naar de top en als de wolken even wijken hebben we een adembenemend uitzicht. Tim weet te vertellen dat weggelopen slaven hier vroeger hun schuilplaats hadden in het onherbergzame landschap.
Beneden komen we langs het vliegveld dat op 180 palen van tussen de 50 en 70 meter hoogte is gebouwd. Vanaf zee zagen we deze palen al en dachten toen nog dat het om een dam ging. Omdat Madeira niet veel vlak land heeft, is het vliegveld in het jaar 2000 dus uitgebreid richting zee.
De volgende dag gaan we via het zuiden naar de westkust. We zien een heleboel bananenplanten op de terassen langs de steile hellingen. In totaal exporteert Madeira jaarlijks ruim 600.000 kg bananen.
Onderweg zien we veel (deels) verbrande bomen. De havenmeester vertelde dat het van december tot juli amper geregend heeft. De bosbranden in juli (slechts 2,5 maand geleden) waren daardoor zeer heftig. De vele eucalyptusbomen die er op het eiland staan zijn vaak de oorzaak van bosbranden, de olie in de boom is bijzonder brandbaar bij temperaturen boven de dertig graden.
Via de westkust komen we bij Porto Moniz dat in het uiterste noordwesten van Madeira ligt. Vanaf boven hebben we een mooi zicht op het dorp, dat vooral bekend is vanwege zijn natuurlijke zwembaden en grillige kust met lavarotsen.
Deze rotsen liggen als een soort rif rond Porto Moniz. Bij vloed overstromen de rotsen en vullen zo de zwembaden die vooral door de locale bevolking bezocht worden. Het ziet er erg aanlokkelijk uit, helaas hebben wij onze badkleding niet bij ons. We overwegen om morgen nog terug te komen, maar dat is dan wel ruim twee uur enkele reis. We troosten onszelf met een heerlijk ijsje en kijken hoe de zwemmers telkens door de golven overspoeld worden.
Via het noorden rijden we weer terug naar de boot. We willen een klein stukje oude kustroute nemen, maar worden via veel tunnels en moderne wegen ervan weggeleid. Het lijkt erop dat de kustroute eenrichtingsverkeer is geworden, op de smalle weg kom je dan geen tegenliggers meer tegen.
We hadden al gelezen dat op de authentieke route toeristen zijn omgekomen door vallende rotsen. Als we even de kans krijgen gaan we toch kijken bij de kustweg, nu blijkt deze dus helemaal afgesloten te zijn. We vinden het niet verwonderlijk als we zien hoe steil en smal de weg is. Aan de beschadigingen van het wegdek en de muurtjes te zien, zijn hier veel rotsen naar beneden gekomen. De vele huurauto’s die hier reden zullen dan ook regelmatig een deuk hebben opgelopen.
De derde dag gaan we naar Funchal om een hengel te kopen. Met de plattegrond op de iPad vinden we makkelijk het kleine winkeltje, anders waren we er zo voorbij gelopen. Op de markt kopen we nog wat fruit. We proeven voor het eerst van ons leven banaan-ananas, een vreemde mix van twee smaken. We zien diverse soorten passiefruit, nooit geweten dat er citroen- en appelvarianten van zijn. De gekochte paprika van de lokale boer is zo vers, dat Tim helemaal verbaasd is over de stevige en knapperige structuur tijdens het snijden.
Via een omweg rijden we langs nog een aantal mooie vergezichten. We zijn verbaasd als we plotseling schapen op de weg tegenkomen, ze lopen zonder hoeder naar een nieuwe stuk groen.
Uiteindelijk hebben in drie dagen tijd bijna 400 kilometer gereden. We vonden het zeer de moeite waard en hebben respect gekregen voor alle mensen die ooit en nu nog hier de wegen bouwen.