Als het bijna hoog water in Lissabon is checken we uit en nemen we de brug van 12.30 uur. De voetgangersbrug aan het einde van de Doca Alcantara draait keurig op tijd en we draaien de Taag op. Met de eerste stroom mee van de eb varen we naar de Doca de Belem, waar je aan de steiger brandstof kan tanken.
We hebben de weerontwikkelingen gevolgd, de omstandigheden zijn niet ideaal maar wel haalbaar. Eerst een vrij stevige wind mee (op zich prima), de laatste 36 uur een heel langzaam tot matig toenemende tegenwind. We zullen dat laatste stuk naar verwachting moeten motoren. Evenals bij de oversteek van Biskaje blijken deze weersverwachtingen weer goed uit te komen. De kleine 500 mijl naar Porto Santo hopen we in ruim vier etmalen af te leggen.
Nog op de Taag zetten we zeil en gaat de motor uit. Het is windkracht drie en we zeilen de Taagmonding uit. In eerste instantie lijkt het hierbij te blijven, maar als het grootzeil is gehesen neemt de wind in een minuut toe tot kracht 5, met alle zeilen op kan de windvaan dit niet aan en moet het grootzeil er weer af. Met de twee fokken erop gaat de boot nog steeds snel en stuurt heel licht, zodat de windvaan goed kan sturen.
Als Portugal langzaam uit zicht verdwijnt beseffen we dat een nieuwe fase van de reis ingaat: we nemen afscheid van het vasteland. Vanaf nu bezoeken we alleen nog eilanden. We zeilen inmiddels in een nog iets meer toegenomen wind (het weerbericht op de navtex spreekt van “force 5-6, occasionaly 7”. Al spoedig neemt de waterdiepte toe tot enkele kilometers. Het water wordt diep-blauw. Na de kalme tijd is het wel weer even een soort cultuurschok. De golven nemen toe tot soms een meter of drie en bijna alle golven hebben witte brekende kammen. Dit gaat de eerste twee dagen zo door.
De windvaan stuurt, we varen met een half ingerolde genua en de kotterfok, met de wind schuin van achteren. De golven komen soms behoorlijk dwars in en een enkele keer begint de golf net te breken als hij de boot bereikt en een enkeling knalt met een harde dreun tegen de boot. Dit geeft en zoute douche over de boot heen, maar de wacht zit droog in zijn hoekje in de kuip. Het is verbazend hoe de golven soms ver boven de achterkant van de boot uit torenen en dat ze dan toch steeds weer keurig onder de boot door rollen.
Aan het einde van de tweede dag is het even schrikken. Komend vanuit de laagstaande zon blijkt een vrachtschip wel heel dicht langs te komen. We moeten echt uitwijken om een aanvaring te vermijden (we hadden weliswaar voorrang, maar hij komt klaarblijkelijk niet onder de indruk van ons notendopje). Weer eens een bevestiging dat we hardnekkig wacht blijven lopen. Calimero’s bekende uitspraak “Zij zijn groot en ik is klein” gaat hier wel heel letterlijk op.
De derde dag neemt de wind, die nog altijd schuin van achteren komt langzaam af. De boot begint behoorlijk te rollen en de inmiddels uitgerolde genua blijft niet meer vol staan, en begint af en toe behoorlijk te knallen. We rollen de kotterfok in en zetten de genua op de fokkeboom. Dit brengt tijdelijk wat verbetering. Tegen zonsondergang is de wind heel zwak geworden zetten we de motor bij. De windvaan kan nu niet meer sturen en we zetten de stuurautomaat erop.
Elke dag downloaden we nieuwe gribfiles (de windverwachtingen) via de satelliettelefoon. Er zijn echter geen nieuwe ontwikkelingen. Met etmalen van 135, 129 en 118 mijl zijn we goed opgeschoten, maar we willen uiterlijk zondag aankomen, omdat maandag de verwachte tegenwind zo ver zal toenemen dat we bijna geen voortgang zouden kunnen maken.
Zodra de motor is gestart zien we even een aantal dolfijnen die tijdens zonsondergang even poolshoogte komen nemen.
De derde nacht neemt de wind nog verder af en draait, zoals al was verwacht, naar het zuidwesten. Met de stuurautomaat stuurt de boot zichzelf en de wachten zijn rustig. We varen langs bergen van meer dan vierduizend meter hoog, maar we zien ze niet, ze zitten onder water. De diepte neemt dan snel af tot soms maar 20 meter! Dit zijn plekken die we vermijden wegens gevaar van brekende golven.
De vierde dag varen we helemaal op de motor. Nog altijd een heel zwakke wind tegen. Aan het einde van de dag beginnen de golven een beetje op te bouwen, maar we kunnen vrij gemakkelijk vaart blijven maken. In de ochtend van dag 5 ziet Joke het als eerste: land in zicht! We vieren dit met lekkere brownies. Porto Santo is 517 meter hoog. De scherpe vulkanische toppen lijken eerst op twee eilanden, maar langzaam groeien ze aan elkaar en komt het lagere deel ook boven de horizon uit.
De laatste drie uur moeten we even behoorlijk aanpoten. In de verte zien we opeens een stuk of vijf gigantische walvissen rechtop uit het water springen en met een enorme plons weer terugvallen.
We moeten rond een klein secundair eilandje (Ilheu de Cima) om uiteindelijk op de haven aan te sturen. De Canary Current (de zeestroom die we steeds min of meer mee hebben) neemt toe en de tegenwind ook. Er staan behoorlijke brekende golven en de snelheid neemt af tot soms maar twee knopen. We moeten knokken voor de laatste loodjes.
Zodra we iets kunnen afdraaien kan de kotterfok erbij en dwars op de golven, die ons af en toe flinke opdonders verkopen, sturen we op de haven aan. Deze ligt met de zuidwestelijke wind maar beperkt beschut, maar is goed aan te lopen. We mikken de boot in een box (ankeren mag niet meer) en een havenmeester helpt ons aan te leggen.
We moeten voor het eerst naar twee kantoortjes met de scheepspapieren en de paspoorten. Een vriendelijke douanier typt alle gegevens in op een laptop. Vanaf Spanje wil men steeds de kleur van de romp, het aantal masten en nog wat van dit soort gegevens weten. Het is ons nooit duidelijk geworden waarom eigenlijk. In het jachthavenkantoor worden al deze gegevens nog eens ingevoerd. We moeten de scheepsregistratie papieren achterlaten, die krijgen we weer als we uitchecken. Een uurtje later zijn we officieel in Porto Santo en na een snelle douche voelen we ons weer een beetje mens.
Onder de Portugese beleefdheidsvlag hijsen we nu ook de vlag van de Madeira-archipel. Dit tot verbazing van onze buren, die hadden deze niet omdat ze er in Portugal 40 euro voor moesten betalen. Dankzij de truc van Joke met de in Nederland geprinte grote vlag, waren wij vele malen goedkoper uit.
Onze grootste oversteek tot nu toe zit erop, 491 mijl afgelegd in 98 uur, waarvan 47 uur op de motor. Deze beslissing bleek heel terecht, want de wind nam in de volgende nacht en dag toe en er kwam een flinke zeegang de haven inrollen. Deze had ons behoorlijk dwars gezeten als we de vaart er niet hadden ingehouden.